Van slaapwandelen tot paniek: wat als slapen een nachtmerrie wordt?
Vredig slapen, het blijft helaas een droom voor wie lijdt aan parasomnie. Van gevaarlijke slaapwandelaars tot wie panisch wakker wordt: zij gaan bang naar bed.
We slapen gemiddeld een derde van ons leven: iemand van 60 heeft er zowat 20 jaar slapen op zitten. Dat een goede nachtrust van levensbelang is, weten we al langer. Helaas krijgt meer dan een kwart van de volwassenen tijdens al dat slapen met stoornissen te maken. Slaapstoornissen, lees: hypersomnia (overmatige slaperigheid), insomnia (slapeloosheid), narcolepsie (onbedwingbare slaapaanvallen overdag), snurken en slaapapneu. Maar er zijn ook de zogenoemde ‘parasomnia’s’. Een term die niet per se een belletje doet rinkelen, maar wel een aantal aandoeningen bundelt waar velen toch een beeld bij kunnen vormen: slaapwandelen, maar ook praten, paniekaanvallen, stuipen, tandenknarsen, of ritmisch bewegen tijdens de slaap. Kortom: ongewenste, fysieke fenomenen tijdens het slapen, waar de slaper zich zelf niet van bewust is.
Jamie: “Op logement bij een vriend heb ik slaapwandelend mijn bed volledig uit elkaar gehaald en de lattenbodem over me heen gelegd als deken”
Praten in je slaap of slaapstuip – je weet wel, als je bij het inslapen in een put lijkt te vallen en met een schokje even weer wakker wordt -, zijn onschuldige vormen van parasomnie. Het wordt minder goedaardig evenwel, als je schijnbaar wakker, maar volledig onbewust in nachtelijke actie schiet. Je lichaam wordt, zonder controle van het verstand, willoos aangestuurd door waanbeelden. Dat is het geval bij slaapwandelen en nachtangst. Die vormen komen vooral voor bij kinderen, en groeien er bij het ouder worden doorgaans uit. Maar er zijn ook volwassenen die eraan blijven lijden.
Kind op de dool
Karen (33) is zo iemand die aan nachtangst lijdt, ook wel ‘pavor nocturnus’, ‘night terror’, of ‘nachtschreeuwen’ genoemd. “Ik heb al van kleins af aan fysieke dromen gehad, waarbij ik aan mijn raam ging staan, of naar de badkamer ging om handdoeken uit de kast te halen en te rangschikken in mijn slaapkamer. Dat was toen nog gewoon slaapwandelen, en het werd nooit echt heel beangstigend. Met het ouder worden, werd het echter erger: ik begon rechtop te zitten in bed en ging krijsen in mijn slaap – zo hard dat ik mezelf soms wakker schreeuw -, met hartkloppingen bij het wakker worden.”
Jamie* (35) is slaapwandelaar en herinnert zich zijn eerste nachtelijke tocht van toen hij ongeveer zes was: “Het was in een huisje dat mijn oma huurde aan zee, in de duinen. Ik ben toen ’s ochtends vroeg naar buiten gegaan. Ik bleef maar stappen, tot mijn oma mij vlak voor de steenweg van de weg heeft geplukt. Ik zie het nog altijd voor me: de dreef, de weg ernaartoe, de paniek van mijn oma, en ik die dan toch wakker werd, helemaal van mijn melk.” Het slaapwandelen is bij Jamie, net als bij Karen, op jonge leeftijd begonnen. En het bleef niet bij nachtelijke wandelingen alleen: hij haalde ook de lakens van het bed, begon ’s nachts te douchen en jaagde denkbeeldige beesten uit zijn kamer. “Ik schaamde me er niet voor als kind. Ik was er open over, en heb altijd tegen mijn omgeving verteld dat ik slaapwandelde.”
Ilse De Volder, neuroloog en slaapspecialist aan het multidisciplinair slaapcentrum van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen: “Zeker naar kinderen toe, is het heel belangrijk dat we niet culpabiliseren. Het is best dat ouders niet vertellen aan hun kinderen hoe ze het weer ‘uitgehangen’ hebben, of dat ze dit of dat hebben gedaan. Kinderen horen ook beter niet hoe hun slaap wordt beschreven tegenover Jan en alleman. Het is altijd jammer als kinderen niet meer durven te gaan slapen omdat ze ‘raar doen’ ’s nachts. Het is belangrijk dat ze weten dat ze slaapwandelen, bijvoorbeeld wanneer ze op kamp gaan. Maar let op met de manier waarop je hen daarover spreekt, want dat heeft consequenties voor hoe kinderen met hun slaap omgaan.”
Gevaarlijk ver van mijn bed
Jamie: “Mensen zijn veeleer gefascineerd door al die verhalen, dan dat ze denken dat ik gek ben of zo. Op dat vlak was mijn omgeving altijd zeer meelevend. Ik was en ben wel nog steeds bang wanneer ik ergens moet slapen op locatie.” Niet helemaal onterecht: “Toen ik een jaar of 15 was, logeerde ik bij een vriend. Ik heb daar mijn bed volledig uit elkaar gehaald, tegen de muur gezet, en enkel de lattenbodem over mij heen gelegd – als een deken. En er is die keer op kamp, toen ik van onderaan in het stapelbed zo hard met m’n voeten tegen het bed boven me had geduwd, dat het uit z’n hengsels is gegaan en met kamergenoot en al in elkaar is gevallen. Ik heb er toen los door geslapen. Ze hebben me ooit ook eens wakker gemaakt, toen ik nietsvermoedend helemaal naakt op m’n veldbedje lag. We zijn dan de camping beginnen af te zoeken naar mijn spullen. Daar gingen al verhalen rond dat er een gek ’s nachts roepend op alle tenten had geslagen. Onderweg vonden we alles terug: mijn onderbroek, hemdje, pyjama,... en mijn slaapzak lag in het toilet.”
Karen: “Als ik me mijn dromen herinner, gaat het om een persoon in de kamer die altijd dichterbij komt, om mij dan uiteindelijk te wurgen”
Karen: “Op mijn achttiende was ik op reis in India, en daar ben ik eens schreeuwend wakker geworden omdat ik dacht dat er een koe in de kamer stond. Dat weet ik omdat mijn vriendinnen erbij waren. Ik herinner me er nooit veel van de volgende ochtend; ik weet meestal alleen maar dat ik zo’n aanval heb gehad, als mijn omgeving het heeft gemerkt.” De Volder kan dat bevestigen: “Het beeld van nachtangst is meestal meer herkenbaar voor degene die er getuige van is, dan voor degene die het meemaakt. De meeste mensen die dat soort nachtangst hebben, lijken heel erg angstig. Het zijn mensen die zich wakker krijsen, roepen, huilen, maar daar soms ook gewoon terug doorslapen. Maar als je naast zo iemand ligt, is dat heel akelig.” Met alle gevolgen van dien, weet Karen: “Als we op reis gaan met de vriendinnen, is ’t altijd lotje trekken wie er bij mij moet liggen (lacht).”
En ook Jamie maakt het zijn reisgenoten soms lastig: “Op skivakantie deelde ik het bed met een vriendin. Ze lag op haar rug naast me, en ik moet haar in een beweging toevallig een slag ter hoogte van haar strottenhoofd gegeven hebben.”
Het kan dus wel degelijk gevaarlijk zijn, maar toch vooral voor de slaapwandelaar zelf. Jamie: “Ik heb ooit een reportage gezien over slaapwandelen, en toen werd er iets gezegd wat ik altijd heb onthouden: ‘Normaal gezien gaat een mens in zijn droom nooit doen wat hij in het wakkere leven ook niet zou doen’. Die zin heeft mij heel lang kunnen geruststellen, want ik zou mijn geliefden nooit bewust kwaad doen.” Daar sluit De Volder zich bij aan: “Slaapwandelaars gaan inderdaad doorgaans geen kwetsuren aanbrengen bij anderen, maar veeleer bij zichzelf. Zo zijn er slaapwandelende kinderen die van een balkon vallen omdat ze uit het raam stappen. Dat gebeurt dikwijls op een andere plaats dan waar ze gewend zijn te slapen. Slaapwandelaars moeten hun omgeving daarom beveiligen: ze moeten ervoor zorgen dat ze niet naar buiten kunnen klimmen, dat er geen scherpe voorwerpen in de kamer liggen en dat ze niet aan medicatie kunnen. Of ze moeten zeker zijn dat iemand hen hoort wanneer ze de slaapkamer zouden verlaten.”
Jamie: “Niet alleen op locatie slapen, maar ook alcohol drinken, laat eten, en een film kijken vlak voor het slapengaan maakt de kans op rusteloze nachten groter.”
Jamie kent de risico’s: “Toen ik 17 à 18 jaar was – tijdens de heftigste periode van het slaapwandelen -, ben ik in de badkamer van mijn ouderlijk huis door het raam geklommen en dan via het plat dak naar mijn broers kamer gestapt om daar op zijn raam te gaan kloppen. Dat had anders kunnen aflopen. Ik heb me ook al bezeerd; dat blijft voornamelijk bij blauwe plekken, maar ik ben ook al eens tanden verloren door op de rand van mijn bed te vallen. Toen we ons huis kochten, hebben mijn vriendin en ik bij de nieuwe ramen meteen ook een slot laten plaatsen. Enkel zij weet waar de sleuteltjes daarvan liggen. En als we op reis gaan, zet ik de kast van de hotelkamer altijd voor het raam, zodat ik eerst lawaai moet maken, voor ik erbij kan. Als er geen kast is, leg ik me zo neer, dat ik over iemand zou moeten kruipen om erbij te kunnen. Ik leg me sowieso altijd het verst weg van eender welk gevaarlijk punt. Dan moet ik meer afstand afleggen, en heeft mijn vriendin meer tijd om mij tegen te houden.”
Triggers en teamwerk
Jamie: “Niet alleen op locatie slapen, maar ook alcohol drinken, laat eten, en een film kijken vlak voor het slapengaan maakt de kans op rusteloze nachten groter.” De Volder vult aan: “Medicatie kan ook een trigger zijn – bètablokkers bijvoorbeeld. Niet iedereen die een bètablokker neemt, krijgt per definitie slaapstoornissen, maar we weten toch wel dat er een verband bestaat. Stress kan ook wel een uitlokkende factor zijn. Maar het is niet zo dat een zenuwachtig persoon meer kans heeft op slaapwandelen. Erfelijkheid heeft er wel degelijk iets mee te maken; slaapstoornissen zitten in de genen.”
De broer van Jamie slaapwandelt bijvoorbeeld ook, zij het in mindere mate. Het is zelfs al gebeurd dat ze samen slaapwandelden: “Mijn broer en ik overnachtten ooit samen in een busje. Toen we wakker werden, keken we elkaar aan met een blik van ‘Wat is hier aan de hand!’. We zaten samen op het verhoogde bed op onze knieën, met onze rug duwend tegen het plafond van het busje. Blijkbaar moet ik in mijn slaap gedacht hebben dat het busje geplet werd door iets. Ik heb mijn broer gevraagd om te helpen, en dat heeft hij ook gedaan (lacht).”
Ilse De Volder slaapspecialist aan het uza: “De meeste slaapwandelaars zijn echt goeie slapers. Ze liggen ook graag in bed. Het is vooral voor de omgeving vervelend”
Een slaapwandelaar, hoe actief ook, slaapt. Wie het huis deelt met een slaapwandelaar, slaapt helaas veel minder goed. Jamie: “Ik kan overal slapen! Op gelijk welk moment: als ik mijn ogen sluit, val ik in slaap.” De Volder kan dat bevestigen: “De meeste slaapwandelaars zijn echt goeie slapers. Ze liggen ook graag in bed. Het is vooral voor de omgeving vervelend. Ik probeer het te vergelijken met partners van snurkers. Er zijn toch wel patiënten die vooral uit liefde en bezorgdheid voor hun partner naar ons toe komen. Ik denk dat je elkaar echt graag moet zien om die nachtelijke onrust erbij te pakken. De persoon in kwestie kan er echt niets aan doen, natuurlijk. Je moet er samen mee leren omgaan, en het ook leren aanvaarden als het veel voorkomt.”
Het is niet altijd evident, weet Karen: “Mijn huidige vriend had ik op voorhand gewaarschuwd. Maar toch is het voor hem soms nog verwarrend en lijkt het alsof ik echt kwaad ben tijdens zo’n aanval. Ik weet dat natuurlijk niet meer eens ik wakker ben en gelukkig weet hij ook wel beter.”
Wat kun je dan best doen, als partner? Karen: “Bruusk zijn of me vastpakken, is niet de goeie manier. Sussen wel: ‘Het is oké nu, het is weg, leg je even neer’. ” Slaapwandelaars wakker maken, wordt altijd gezegd, is uit den boze. Maar dat wordt door De Volder weerlegd: “Dat is een urban legend. Je mag ze wel wakker maken, maar het is gewoon niet nuttig. Je kunt wél proberen om rustig tegen de slaapwandelaar te praten, zonder ze daarom wakker te schudden. Want er is toch wel een mogelijkheid tot doordringen. Slaapwandelaars gaan ook meestal vanzelf terug naar hun bed.”
Jamie bijvoorbeeld: “In het verleden zijn er vrienden geweest die mij hardhandig het zwijgen hebben willen opleggen. En dan verzet ik mij, blijkbaar: dan wrik ik me los, en maak ik misschien gevaarlijke bewegingen. Ik heb ondertussen geleerd om de mensen voor te bereiden, hen te vertellen dat ik begrijp dat ze ervan schrikken, maar dat het erger wordt als ze mij ruw aanpakken. Mijn vriendin blijft altijd heel kalm, en stelt mij gerust. Ze zegt dan: ‘Hier zijn geen beesten, we gaan terug in ons bed, het is nog midden in de nacht…’ Als je heel geruststellend zegt waar ik ben, dan volg ik.”
Ilse De Volder: “Mensen met nachtangst beginnen tijdens hun slaap uit het niets te krijsen: heel akelig om naast zo iemand te liggen”
Van angst naar oplossing
Karen: “Als ik me mijn dromen herinner, gaat het om een persoon die in een kamer staat, in een hoek, en die altijd dichter en dichterbij komt, om mij dan uiteindelijk te wurgen. Eigenlijk is het altijd een soort dreiging. Gedurende een periode van een jaar of drie, rond mijn 25ste, waren mijn dromen echt heel kwaadaardig. Ik merkte vooral een verschil op de dagen dat ik het niet had gehad, omdat ik dan veel alerter was, en me veel beter voelde overdag. Als ik slechte nachten had gehad, was ik moe en kon ik me moeilijk concentreren. Het ging altijd wel in golven, maar toen het zo erg was dat ik meer dan de helft van de week slechte nachten had, ben ik uiteindelijk naar een dokter gegaan. Ik ben dan één nacht opgenomen in het ziekenhuis voor een slaapstudie. Die nacht heb ik het natuurlijk net niet gedaan – je ligt er ook vol draden en tubes. Maar op basis van mijn beschrijvingen hebben ze het wel als parasomnie gediagnosticeerd.”
De Volder licht toe: “Meestal is vergevorderd onderzoek niet nodig, omdat het verhaal al duidelijk is. Als we een onderzoek doen, is het om te kijken of die diepe slaap makkelijk kortstondig onderbroken wordt: een polysomnografie, noemen we dat.” Die metingen bieden informatie over het elektro-encefalogram, de spieractiviteit, oogbewegingen, ademhaling en zuurstofniveau in het bloed, slaaphouding, snurk- en andere geluiden en hartslag. Karen: “Op basis daarvan ben ik naar een psycholoog gestuurd, want ze beweren dat je die dromen krijgt omdat je zaken van overdag niet verwerkt. Dat geloof ik nog altijd. Door mijn psychologe heb ik aan mindfulness gedaan. Ik moest leren om een moment in de dag een half uur lang niets te doen en te focussen op mijn ademhaling. In het begin krijg je heel veel gedachtestromen, en die probeer je door je ademhaling onder controle te krijgen. Het maakte me effectief rustiger, en ik sliep er beter van. Tegenwoordig is het oké; mijn vriend heeft het maar vier of vijf keer meegemaakt op dat anderhalf jaar dat we nu samen zijn.”
Karen: “ze beweren dat je die dromen krijgt omdat je zaken van overdag niet verwerkt. Dat geloof ik nog altijd”
“Het is niet simpel om een remedie te vinden,” erkent De Volder, “ook omdat de oorzaak onduidelijk is. We weten wel dat het vaker voorkomt in periodes van minder slapen. Dus we raden slaapwandelaars aan om toch genoeg te slapen. Maar het goeie nieuws is: het dooft meestal gewoon uit.” In afwachting kun je volgens De Volder inderdaad ontspanning opzoeken: “Zeker bij mensen die getuigen dat stress de parasomnie triggert, of die gestresseerd geraken door het feit dat ze het hebben, denk ik dat het sowieso goed is om een techniek te leren waardoor je rustiger bent overdag. Een aantal mensen probeert ook hypnose, vanuit het idee dat de problemen zich allemaal afspelen in het onderbewuste. Ik durf niet te zeggen dat het onmiddellijk werkt, of dat het een zekerheid van slagen heeft, maar ik denk wel dat het effect ervan zeker te onderzoeken valt.”
Ook Jamie zocht z’n heil in alternatieve behandelingen: “Zo ben ik in contact gekomen met een stresscoach. Het was wat ongemakkelijk in het begin, maar ik heb me er dan toch aan overgegeven. Ik volgde twee sessies per week, en elke avond voor het slapengaan deed ik oefeningen. Zo moest ik de rode draad zoeken in al mijn dromen, en mezelf daar elke avond mee confronteren. Speciaal, maar het heeft me geholpen. Ik heb het daarna ook lang niet meer gehad. Zekerheid in mijn leven lijkt er ook een positieve invloed op te hebben gehad: mijn vriendin, mijn kinderen, mijn huis: rust, zeg maar.”
* de naam werd vervangen omwille van privacyredenen.
Wat is... nachtangst?
- plots wakker schrikken in paniek, soms met een schreeuw
- verwarde indruk geven
- treedt op in de diepe slaap, in de eerste helft van de nacht
- mogelijk hevig zweten, snelle ademhaling, hoge hartslag en bloeddruk
- gaat soms gepaard met slaapwandelen, agressief gedrag of vluchtgedrag
- geen of een vage herinnering
- komt meer voor bij kinderen dan bij volwassenen (meestal bij kinderen tussen de twee en de zes jaar en vaker bij jongens dan bij meisjes)
- niet te verwarren met nachtmerries: nachtmerries treden op in de droomslaap (remslaap) en kun je je herinneren
Wat is... slaap- wandelen?
- tijdens de slaap rondlopen, handelingen verrichten of rechtop in bed gaan zitten
- binnen één tot drie uur na het inslapen, in de diepe slaap
- de ogen zijn geopend met een wazige uitdrukking
- contact maken met de slaapwandelaar is heel moeilijk
- slechte coördinatie en laag inschattingsvermogen
- duurt een paar minuten tot een uur
- kan zich meerdere keren per nacht herhalen
- geen of vage herinnering
- komt veel vaker voor bij kinderen dan bij volwassenen (vaker bij jongens dan bij meisjes)
- komt meestal vaker voor in de familie