Oorlogsjournalist Joanie de Rijke: “Mijn hoofd en hart zijn nog in Oekraïne”

Dat we weten wat er gaande is in oorlogsgebied, hebben we te danken aan journalisten ter plaatse. Aan vrouwen als Joanie, die hun leven riskeren voor het rauwe relaas.

 

Journalist Joanie de Rijke (55) heeft bij wijze van spreken haar jas nog maar net uit, en we praten al over de oorlog. “Praten helpt”, zegt ze. “Schrijven ook. Als ik het maar kan delen.” Ze heeft een dertig uur durende reis in een minibusje achter de rug, vol met vluchtelingen en één teckel. Ik zeg dat ik het wel ontroerend vind, hoe de Oekraïners massaal hun huisdieren meenemen. Een familie uit Kiev droeg hun hoogbejaarde Duitse herder mee tot aan de Poolse grens, want hij was te oud om lang te kunnen wandelen. Kleine meisjes verstoppen de kat in hun sweater. Ik denk dat ik op de overvolle vluchtelingentrein zelfs iemand met een konijn heb gezien. “Ja, zo zijn de Oekraïners”, zegt De Rijke. “De dieren zijn een deel van hun gezin en die gaan gewoon mee. Al zijn er berichten dat er in Marioepol nu honden worden gegeten, en dat de honden zich voeden met de lijken.”

Het moet bizar zijn om thuis te komen van een land waar zulke verschrikkingen heersen. De stilte na de storm, hoe voelt dat? De Rijke: “De terugkeer is vreemd, want mijn hoofd en hart zijn nog in Oekraïne. Ik weet uit ervaring dat het een paar dagen duurt voor die innerlijke onrust weg is, voor ik goed en wel besef dat ik thuis ben. Het klinkt vreemd, maar meestal begin ik meteen op te ruimen. Terwijl de poetsvrouw in mijn afwezigheid is langsgekomen, dus vuil is het echt niet. De vloer vegen, aan de plantjes prullen, afstoffen... Ik denk dat het een manier is om mijn hoofd leeg te maken. Terwijl ik regelmaat en rust creëer rondom, orden ik mijn gedachten. Ik ben een maand weggeweest. Een maand slecht slapen, je nachtrust onderbroken door luchtalarm, een maand voortdurend op je hoede zijn en op scherp staan, een maand met de afgrijselijkste beelden op je netvlies. Als je dan op een zonnige zondagochtend plots in België staat, lijkt dat haast onwerkelijk.

We gaan straks de verjaardag van mijn zoon vieren, en daar kijk ik naar uit. Ik ben blij dat het in besloten kring is, met de familie. Op café gaan of naar een druk event, dat zou ik niet kunnen, daarvoor is Oekraïne te emotioneel geweest. Die overgang is te cru. Ik heb enkele dagen nodig om tot mezelf te komen. Maar daarna stap ik weer volledig in het alledaagse leven hoor. Binnen de kortste keren ben ik ook weer aan het zeuren over pietluttigheden.”

Ik volgde de oorlog hoe en waar ik maar kon’ – Martha Gellhorn (1908 – 1998), derde vrouw van Ernest Hemingway en legendarische oorlogscorrespondente. Ze deed verslag over o.a. de Spaanse burgeroorlog, WOII, Vietnam en de burgeroorlog in El Salvador in 1983.

De Rijke: “Bij gebrek aan een betere omschrijving mag je me een oorlogsverslaggever noemen. Het is een heftig woord en het klinkt sensationeel, daarom houd ik er niet zo van. Maar ik ben journalist en ga vaak naar conflictgebieden, zo is het.

Het vertrek is altijd hectisch. In de haast en spoed moet ik er vooral op letten dat ik niets vergeet. Twee stuks kleding, en de rest is werkmateriaal: batterijtjes, flitslamp, adapter, opnameapparaatje, schriften en stylo’s, cash. Geen konijnenpoot, ik heb niets met dat soort bijgeloof. Ik heb ooit oorlogsverslaggever Robert Fisk geïnterviewd die in Syrië elke keer voor hij buiten ging een postkaart aanraakte met daarop de beeltenis van  Frans Ferdinand, luttele minuten voor hij werd neergeschoten in Sarajevo. Die aanraking moest hem eraan herinneren voorzichtig te zijn. Ik heb geen soortgelijk ritueel.

Ik neem niet nadrukkelijk afscheid van mijn zoons of vriend. Mijn zoons zijn volwassen, ze hebben hun eigen leven en ze zijn gewend dat ik voor mijn werk af en toe in een conflictzone zit. Daar gaan ze erg nuchter mee om. Ze weten dat ik niet in zeven sloten tegelijk loop en dat ik niet nodeloos onvoorzichtig ben. ‘Ze redt zich wel’, is hun houding. Als je een familie hebt die wakker ligt van wat er je zou kunnen overkomen, dan kun je dit beroep niet doen. Je moet met ‘gerust gemoed’ kunnen vertrekken. Ik heb hen wel elke dag gecontacteerd via WhatsApp. Ik geef liefst de fijne momenten door: even praten met de collega’s, of: ik heb een rustig plekje in de zon gevonden.

Als oorlogsverslaggever heb je een drive die alles overheerst: je wilt zijn waar het gebeurt. Die plaats op de eerste rij, bij het nieuws dat op dat moment de wereld domineert, dat is je bestemming. Je wilt geschiedenis schrijven, je wilt dat meemaken. Die drang en energie zie ik bij alle collega’s. Iedereen is gefocust. Je vergeet te eten. Je staat heel vroeg op, slaapt amper, maar dat geeft niet. Het werk overheerst alles, en daardoor kun je veel zaken opzijzetten. Sommige journalisten zijn haast geobsedeerd, worden door de oorlog opgeslokt. Misschien moet dat voor hen zo, om goed te kunnen werken. Ik kan ook begeesterd zijn, ik droom zelfs dat ik doorwerk, maar tegelijkertijd kan ik erg goed loslaten. Oorlog maakt een koppige gebetenheid in mij wakker. Ik wil voor zover dat kan, het verschil maken. Een stem geven aan de slachtoffers, vertellen welke verschrikkingen burgers te beurt vallen. Die drang om het verhaal te vertellen, geeft een enorme energie. Alles moet daarvoor wijken.”

Je raakt nooit waar je wilt geraken als je bang bent. De angst komt later’ – Marie Colvin (1956 – 2012), deed voor The Sunday Times verslag over conflicten in het Midden-Oosten, Servië, Sierra Leone, Sri Lanka, Oost-Timor... Ze overleed in Homs bij een bombardement van het Syrische leger.

De Rijke: “Angst is nuttig. Het houdt je scherp en maakt dat je geen onnodige risico’s neemt. Maar je moet wel kunnen functioneren. De angst mag je niet verlammen. Daarom praten we er zelden over. Elke journalist is bang. Je voelt dat van elkaar, misschien niet de pure angst, maar dan toch de onrust. Er wordt weinig over gesproken, omdat het niet ‘nuttig’ is. Het heeft geen zin om het woord te uiten en het gevoel in de lucht te laten hangen, want je kunt er niets mee. Dus stap je eroverheen. Maar natuurlijk ben ik soms bang. Het kon me overvallen, ’s nachts, een soort van kinderlijke verlatingsangst, in die duistere hotelkamer, of in een donkere schuilkelder. Op je eentje in een vreemd land waar niemand je taal spreekt. Luchtalarm en mensen die door de gang rennen. Ga ik hier alleen sterven?

Ook de empathie is er altijd. Ik zou niet anders kunnen dan meevoelen en meeschreien met de mensen, of ik nu in Oekraïne, Syrië of Afghanistan ben. Maar je mag het medeleven niet laten overheersen, je moet je professionalisme bewaren. Als je kapot bent van verdriet, kun je niet werken. Dat is moeilijk, want deze oorlog laat je niet onbewogen. Geen enkele oorlog, uiteraard. Ik heb zulke verschrikkelijke dingen gezien, en zoveel burgerslachtoffers dat het moeilijk is om niet over te lopen van compassie. Eelt op mijn ziel? Nooit. Veeleer het tegenovergestelde. Mijn medeleven wordt groter. Sommige artikels heb ik huilend geschreven. Maar dat hielp, het luchtte op.”

‘Ik heb een risico genomen en het is fout gegaan. Maar ik leef nog’ – Joanie de Rijke

De Rijke: “In 2008 werd ik in Afghanistan ontvoerd door de taliban. De ontvoerders zeiden dat ze ons zouden onthoofden. Ze hadden enkele maanden daarvoor tien Franse paracommando’s vermoord en toonden ons hun persoonlijke bezittingen. Mijn tolk begon te beven van de schrik. Ik ben beginnen te onderhandelen. Misschien was er wel losgeld te krijgen, vertelde ik ze. Pure doodsangst ervaar je dan. Ik ben toen diep gegaan, maar heb mijn vechtersmentaliteit ontdekt en ben er sterker uit gekomen. De leider van die groep talibanstrijders heeft me verkracht. Dat is gebeurd, ik heb daarover gepraat en geschreven, en ik heb het een plaats gegeven. Ik wil er niet luchtig over doen, het was afgrijselijk. Maar er zijn zoveel mensen die dramatische gebeurtenissen meemaken, ook hier in België, en die zichzelf bij elkaar pakken en doorgaan. Ik ben niet sterker dan anderen. Je moet verder en je gaat verder. Ik was zo boos op mijn ontvoerders. Heel de tijd dacht ik: die klojo’s gaan mijn leven niet verpesten. Ik ga niet de verliezer zijn, ik zal hier als een winnaar uit komen. Ondertussen is meer dan de helft van hen dood, ik ben er nog.

Het leven is een aaneenschakeling van gebeurtenissen en tal daarvan hebben me erg geraakt. Het overlijden van mijn moeder. Het overlijden van fotograaf Jeroen Oerlemans die in 2016 in Sirte werd doodgeschoten waar ik bij was. Dat zijn drama’s en trauma’s. Van de dood van Jeroen heb ik lang last gehad. Voor de eerste keer kon ik de overweldigende emoties niet aan. Nachtmerries, angst, oncontroleerbare gedachten. Achteraf gezien had ik een posttraumatische stressstoornis, maar dat besefte ik niet. Ik ben meteen weer naar Mosul vertrokken. Foute beslissing. Een fotografe die ik kende, stelde uiteindelijk de diagnose. Bij terugkeer raadde mijn huisarts EMDR aan (oogbewegingstherapie) en dat heeft enorm goed geholpen. Vijf sessies en ik was beter. Toen kon ik echt rouwen.”

‘Ik was in Aleppo, een van de eerste dagen van de oorlog toen er plots geschoten werd met mortiergranaten. Iedereen rende weg. Naar kelders, huizen, winkels. De ene mens bovenop de andere, er was voor mij geen plaats meer. Een oude man merkte me op, zag mijn kogelvrije vest, las ‘PRESS’ en maakte zichzelf los uit de mensenstapel, te midden van de rook, het stof en de bommen. Kom, deed hij teken, neem mijn plaats in, jouw leven is belangrijker dan het mijne’ – Francesca Borri (1980), is een Italiaanse journaliste die berichtte over gewapende conflicten in de Malediven, Israël, Palestina, Kosovo en Syrië. Ze is nu in Oekraïne.

De Rijke: “Ik was vorige week in een ziekenhuis in Zaporizja. Draagberries en bedden overal, en als je daar als journalist langs loopt, gooien de patiënten de dekens van zich af om hun wonden te laten zien. ‘Dit is wat er gebeurt. Toon het aan de buitenwereld’. Ik zag een jonge vrouw, volledig verbrand. Het haar eraf, gezicht vol zalf, over heel haar lichaam sporen van vuur en scherven. Haar man stond naast haar, zijn hoofd helemaal omzwachteld. Die man toont op zijn telefoon hun trouwfoto: een mooi, verliefd, jong koppel. Zij in haar mooie jurk, met prachtig lang haar. Hij zo trots. Ze hadden twee jonge kinderen, ze waren Marioepol niet uitgeraakt. De grote onrechtvaardigheid van oorlog overvalt me dan altijd weer. Dit zijn gewone mensen, die hebben niets met dat hele conflict te maken. Het is zo stuitend, zo onrechtvaardig, hoe zij voor de rest van hun leven... ‘getekend zijn’ is niet eens het juiste woord, dat is een grove onderschatting. De oorlog heeft hen verminkt, vernietigd, hun geluk en hun toekomst afgenomen.

Wie Oekraïne nog niet verlaten heeft, leeft op het randje. De ontberingen zijn groot, de spanning is ondraaglijk. En het is moeilijk om niet meegespoeld te worden. Maar je moet het toch proberen. Want ik wil dat verhaal vertellen. Deze mensen worden gebombardeerd door de Russen, niet door andere Oekraïners zoals Poetin beweert. Iedereen moet dat weten.

We gingen naar Mykolaiv bij Odessa waar hevig gevochten wordt, en wandelden door een arme woonwijk waar clusterbommen gevallen waren. Stel je een raket voor die tot 200 kleine bommetjes uitstrooit. Lelijke wapens zijn het, die heel veel schade veroorzaken. Een vrouw toonde ons de inslagen op het kinderdagverblijf. Ze was zo geshockeerd, haast hysterisch, dat ze amper kon praten, want wie bombardeert er nu een kinderdagverblijf? Toen we daarvan terugkwamen, stond midden in die grauwe ellende, op die grijze, winderige dag, een kapotgeschoten Volkswagenbusje, en een man met een pak melk. Op een of andere manier raakte dat beeld me immens. Die arme man op die nare, gure dag, ontroerde me plots heel erg. Op zo’n moment besef je: dit is zijn leven. Hij moet nu terug naar zijn huis en maar weer afwachten. Wanneer vallen de bommen? Vallen ze op ons? Wij kunnen hier weg, hij woont in de hel.

In het mortuarium liggen de lijken, burgers en militairen, opeengestapeld. Open wonden, afgerukte ledematen, starende ogen. Er is niet genoeg plaats, je trapt bijna op een hand of een gezicht. We zien een vrouw tussen de lijken zoeken en zijn er getuige van hoe ze op een been een tatoeage herkent. Dat is haar 22-jarige zoon. Het verdriet is hartverscheurend. De pijn van dat moment gaat door merg en been. Van elke oorlog wil ik mensen meebrengen. Onder mijn arm pakken en meenemen. En echt niet alleen kinderen. Moedige oma’s. Lieve mama’s. Veel te jonge soldaten. Ik zou ze allemaal willen knuffelen en mee naar België brengen. Elke oorlog weer.”

‘Helaas, niets zegt meer over de mens dan de manier waarop hij oorlog voert. Niets accentueert zo de schoonheid en de lelijkheid, de intelligentie en de dwaasheid, de wreedheid en de menselijkheid, de moed en de lafheid, het enigma’ – Oriana Fallaci (1929 – 2006), beroemd voor haar interviews met wereldleiders, van de dalai lama tot de ayatollah Khomeini, en haar oorlogsverslaggeving uit o.a. Vietnam.

De Rijke: “Denken in termen van goed en slecht doe ik niet meer. Hoewel de posities hier erg duidelijk zijn: Rusland is de agressor, Oekraïne heeft deze oorlog niet gezocht of gewild. Maar als ik iets heb geleerd, is het dat een oorlog in zwart-wit begint en uiteindelijk helemaal grijs wordt. Assad is een tiran die een opstand van de bevolking neersloeg. Vervolgens vormen zich dan zoveel rebellenfracties die elkaar ook onderling bevechten dat de vraag naar goed en kwaad er nog weinig toe doet. Naarmate een oorlog duurt, zie je bij alle partijen de normen en waarden vervagen. Toen Mosul werd bevrijd, deden de Irakese soldaten verschrikkelijke dingen met de lijken van IS. Dubbel vouwen en in een ton in brand steken. Op een paal te kijk zetten. Iedereen haatte IS en ze hadden gruweldaden op hun rekening, maar je neemt dat gedrag dan wel helemaal over. Hoe langer een oorlog duurt, hoe meer het beestachtige zich toont, en de onverschilligheid. Op een gegeven moment krijg je met zulke waanzin te maken en zie je zulke mensonterende toestanden, dat de vraag zich opdringt: zou ik daartoe in staat zijn? Kan ik martelen, verminken, vernederen? Als je eerlijk bent, moet je toegeven dat je daar niet stellig nee op kunt zeggen. Je weet het niet.

Oorlog brengt het slechtste in mensen naar boven. En het beste. Ik kan me ontzettend optrekken aan de solidariteit tussen de Oekraïners: de gigantische samenhorigheid, de grote massa vrijwilligers die op gang komt om anderen te helpen. Ik sprak met een vrouw die elf dagen in het theater in Marioepol had gezeten, voor de bom viel die meer dan 300 slachtoffers heeft gemaakt. Ze hadden amper water en eten, maar ze deelden wat er was. Iedereen bracht zijn medicijnen mee, zodat ze een apotheek hadden. Het was bar koud, maar ze hielden elkaar warm. In de donkerste schuilkelder is warmte en vriendelijkheid. Kinderen worden getroost, honden worden geaaid. In die grote poel van ellende, zorgen mensen voor elkaar.

De menselijke veerkracht blijft mij verbazen. In de ene straat in Aleppo heersen de scherpschutters en twee straten verder kun je de koffie ruiken en zijn er bloemenverkopers. Tussen het verval en de ruïnes zet het dagelijks leven zich verder. Ook in Odessa. In de schaduw van de dreiging gingen de restaurantjes toch weer open, waren er kleine marktjes. Het leven gaat door.”

‘We moeten ons altijd afvragen welk risico een verhaal waard is. Wat is moed en wat is bravoure’ – Marie Colvin

De Rijke: “Als je je eerste granaatinslag hebt meegemaakt en je loopt er niet van weg, dan heeft de microbe je beet, zei de Brusselse oorlogsfotograaf Daniel Demoustier ooit. Is oorlogsverslaggeving een verslaving? Zo wordt het vaak verklaard. Je zou het voor de kick doen. Voor mij is dat absoluut niet zo. Ik krijg zoveel keiharde beelden in mijn gezicht gesmeten, waar zou de kick zitten? Mensen, nog levend, maar uit elkaar gereten, na een bombardement. Dat is pure ellende, je huilt met de miserie mee. Ik ben niet verslaafd aan akelige beelden, angst en onzekerheid. Het erbij willen zijn, waar die granaten inslaan, dat virus heeft me misschien wel te pakken. Er is daar een verhaal te vertellen en ik wil dat doen. Ik had niet kunnen thuisblijven van Oekraïne, ik was gek geworden.

Veel verslaggevers zeggen dat ze zich in die conflictzones, te midden van al de dood en pijn, voelen leven. In zekere zin begrijp ik dat. Nergens wordt het verschil tussen leven en dood zo duidelijk als in een oorlog. Een fotograaf in Aleppo zei tegen me: ‘Vreemd genoeg slaap ik hier beter, en als ik wakker ben, ben ik alerter’. Voor sommige mensen is dat zo. Maar je houdt dat adrenalinegedreven ritme geen weken vol, dan stort je in elkaar. De terugslag komt altijd.

Elke oorlog is in wezen zinloos. Poetin heeft een idee-fixe in zijn hoofd, voor hem is dat een geldige reden om een oorlog te beginnen. In die ene beslissing wordt dan haast de hele wereld meegesleept. Maar waar is het goed voor? Waarmee ik niet oneerbiedig wil zijn. De Oekraïners geloven in hun zaak. Ze willen geen Russische overheersing. Hun onafhankelijkheid, hun vrijheid, daar vechten ze voor. Ik ga niet beweren dat het een pietluttige strijd is, noch wil ik afbreuk doen aan hun heldhaftigheid en moed. Maar op de grond ervaar je vooral de zinloosheid. De Russische soldaten zijn 18, 19 jaar. Oude mannen verklaren de oorlog en jonge mannen moeten ’m uitvechten. De burgers, de militairen, langs beide kanten. Wat een verlies. Waar sterven ze voor? Natuurlijk bekijk ik het grotere geopolitieke geheel. Deze oorlog belangt iedereen aan. Maar als je mij vraagt: was het dat waard? Al die mensen op de vlucht, dood, gezinnen uit elkaar gerukt. Ik kan daar niet met een duidelijk ‘ja’ op antwoorden.”

Wie is Joanie?

Joanie schrijft voor o.a. De Standaard, De Morgen en Feeling. Voor Knack trok ze naar Azië, het Midden-Oosten en de Balkan. Werd in 2017 uitgeroepen tot beste Nederlandse oorlogsverslaggever van het jaar. Schreef In handen van de taliban (de Geus, 2009), Pakistan, het gevaarlijkste land ter wereld (de Geus, 2011) en Bommen in Brussel (Uitgeverij Vrijdag, 2021).

Lees ook:

Interview: Lene Kemps – Foto: Diego Franssens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content

Gesponsorde content