Column: “Zou u met mij willen kweken?”
Chef-mode Els Keymeulen schrijft elke maand in Feeling over haar wedervaren in modeland. Al durft er af en toe ook een meer dagdagelijks verhaal tussen kruipen. Deze keer kreeg Els een vreemde vraag in de hondewei...
Van den hond
‘Zou uw teef met mij willen kweken?’ – het is een vraag die je vast niet vaak op je bord krijgt, maar al bij al was ik niet al te geschoffeerd. Alleen kreeg ik alsnog ruzie – maar wacht, ik kan het uitleggen. Het parkje bij mij om de hoek, waar ik elke dag twee keer (en in coronatijden zes keer) met hond Bennie ga wandelen, is onderwerp van een soort inspectie. Elke dag fietsen er op de meest onmogelijke uren paars geklede stadswachters rond die boetes uitdelen als ware het geen crisis voor iedereen. Geen of maar één poepzakje bij? Boete. Hond niet aan de leiband? Boete. Te lange leiband? Boete. Je wordt ook door ‘de paarsen’ achtervolgd als je níks hebt mispeuterd: ze fietsen je dan achterna met een rol poepzakken van Stad Antwerpen; als een soort BOB-sleutel voor hondeneigenaars. De lol is er een beetje af, en dus trek ik tijdelijk met Bennie naar een officiële hondenwei. Ik haat de officiële hondenwei. Mensen dragen er buideltassen en fleecetruien en hun honden doen van agility en salto en achterwaartse flikflak. Ze hebben drinkbussen bij voor hun doodvermoeide viervoeters en ook beloningssnoepjes want ‘anders leert een hond niks’. Mijn hond kan dan ook niks behalve snuffelen aan de achterkanten van andere honden, occasioneel een put graven en te pas en te onpas kwispelen. Geen kunstjes, geen al te snelle loper, snel bang – hij en ik samen zijn de risee van de hondenwei.
‘Ik haat de officiële hondenwei. Mensen dragen er buideltassen en fleecetruien en hun honden doen van achterwaartse flikflak’
Nu was ik er dus laatst opnieuw; voor een snelle wandeling en om te proberen of Bennie toch eventueel niet door een autoband wilde springen (nee) toen er een meneer op me afkwam. Hij was al wat ouder, met een fleecetrui aan en een verrekijker om zijn nek, en hij had eerst van een afstandje staan kijken. ‘Zou u met mij willen kweken’ was zijn openingsvraag, en ik beloof jullie dat ik echt een fractie dacht dat het níét over de hond ging. ‘Euh’, zei ik, ‘u bedoelt?’ Hij haalde zijn schouders op en zei: ‘Uw hond met mijn hond, ik wil een nestje.’ Ik zag nu pas ‘die van mij’: een bulldog met een scheel oog en lichte obesitas. De hond kwam aangesjokt en leek me toch ook niet de ster van de wei – pet af als die wél over dat laddertje kon. ‘Hoezo’, zei ik, ‘kun je zomaar twee verschillende rassen kruisen? Dat mag toch niet?’. De meneer met de verrekijker was een expert, zei hij, het mocht en het kon en het was een tof nieuw ras en ja of nee. ‘Nee’, zei ik, ‘mijn hond is gecastreerd’. Toen ging het dus mis. ‘SCHANDE! Zo’n goeie beest! En waarom? Puur voor uw gemak? En haar gezondheid? Die moet één keer jongeren voor de gezondheid! En zo’n goeie beest!’ Ik was intussen aan het lachen – maar hij werd alleen bozer: ‘U hebt geen récht op een hond. U weet niet wat u ermee doet. U bent een van die hobbyisten die beter een kat zouden nemen’. Het is toen, precies toen, dat ik mijn gloriemoment had in de hondenwei: ‘Meneer. Mijn hond heet Bennie. En is een mannetje’. Ik denk dat ik er voortaan wat vaker kom.
Els