Column: Waarom onze hoofdredacteur de komende maanden zal dromen van de spatels van haar gynaecoloog
Hoofdredacteur Els Keymeulen schrijft elke maand in Feeling over haar avonturen in mode- of vrouwenland. Deze maand hield het to do-lijstje van Els haar wakker. En een zuchtende receptioniste bij de gynaecoloog was geen al te grote hulp.
Van uitstel komt...
Ik ben een geboren optimist. Mijn glas rosé is altijd halfvol en gemiddeld acht maanden per jaar fiets ik fluitend door het leven. Tijdens de vier maanden die overblijven denk ik dat ik doodga – en dat is helemaal de schuld van de receptioniste van de gynaecoloog. Ik leg het uit.
Af en toe maak ik voor ik ga slapen een lijstje in mijn hoofd van de dingen die ik niet meer mag uitstellen en morgen, écht morgen, moet doen. De meeste van die dingen zijn matig tot zeer onbelangrijk: mijn schoenenkast opruimen. Mijn kerstcadeaus alvast kopen. Mijn hond laten inenten tegen hondsdolheid. Mijn zoons computerhistoriek controleren. Eén item op die lijst houdt me elke keer wakker: naar de gynaecoloog gaan voor een uitstrijkje. Ik haat het. Ik negeer het. Het liefst doe ik nooit een uitstrijkje, want het voelt alsof je van binnenuit geraspt wordt als een rauwe wortel. En dan heb ik het nog niet over hoe het eruit ziet. Maar ik weet: een uitstrijkje is belangrijk. Het redt levens.
En dus begin ik midden in de nacht te tellen: ben ik dit jaar al geweest? Was dat vorig jaar? Ben ik tijdens corona überhaupt geweest? Zou het al VIJF jaar geleden kunnen zijn?! Erna beginnen de symptomen: ik voel me eigenlijk wel al een tijdje moe. En ben ik niet afgevallen zonder verklaarbare reden? Zijn mijn maandstonden niet heel onregelmatig?
“De receptioniste zucht en vraagt wat er precies dringend is. Heb ik abnormaal bloedverlies misschien? Een verandering van geur? Ik begin te twijfelen: héb ik een verandering van geur?”
Jullie begrijpen: de volgende ochtend ben ik de eerste beller bij de praktijk van de gynaecoloog. Of ik alstublieft dringend een afspraak mag voor een uitstrijkje. De receptioniste slaat zoals gebruikelijk geen acht op het woord ‘dringend’ en vraagt of ik overdag kan komen. ‘Ja,’ zeg ik enthousiast, ‘ik kan zéker overdag komen!’. ‘Oké,’ antwoordt ze, ‘dan kan het sneller.’ Vervolgens blijft het een tijd stil, en dan: ‘24 juni, 10.45 uur’. Ze zegt het alsof ik een gunst krijg die normaal nooit wordt verleend, maar ik hoor alleen: nog bijna VIER MAANDEN wachten. ‘Nee!’, zeg ik. ‘Dat is nog veel te lang. Het is wel een beetje dringend hoor!’ De receptioniste zucht en vraagt wat er precies dringend is. Heb ik abnormaal bloedverlies misschien? Een verandering van geur? Iets anders dat verdacht kan zijn? Ik begin te twijfelen: héb ik een verandering van geur? Ik durf niet te vragen of ik kan terugbellen om dat eerst even te controleren, dus ik zeg dat ik op zich niks vreemds kan opmerken maar wél intussen zeer ongerust ben geworden. En hoop op een snelle afspraak. ‘Oké,’ herhaalt de receptioniste, ‘niks abnormaals. Gewoon een jaarlijkse controle dus. We houden het op 24 juni, prettige dag!’
Ik ben intussen halfweg op mijn pelgrimstocht richting uitstrijkje. Nog twee maanden elke nacht dromen van de gynaecoloog en haar spatels, nog twee maanden elke week googelen op ‘baarmoederhals’ en ‘onregelmatigheden’. Hierna moet het anders: ik maak meteen na de consultatie een nieuwe afspraak bij de receptioniste. Twaalf maanden fluitend door het leven: het lijkt me zalig.