Hét boek: De Blauwe Draad
Red en Abby leiden een gezapig leven tot op een dag hun jongste zoon met zijn gezin opnieuw bij hen intrekt. Drie generaties onder één dak, dat betekent een kluwen van oude gewoontes, nieuwe patronen, gevaarlijke geheimen en vragen die je je nooit eerder hoefde te stellen (waarom mag je het ene kind meer dan het andere bijvoorbeeld).
Anne Tyler (Het Heimweerestaurant, De toevallige toerist) is al jaren de koningin van de familieroman waarin excentrieke, eigenwijze mensen binnen heel die ingewikkelde gezinsdynamiek hun plaats proberen te vinden, met vallen en opstaan, humor en compassie. Zo intens en herkenbaar, dat als je eenmaal aan De blauwe draad begint, je wel moet doorlezen!
De blauwe draad
Anne Tyler
Uitgever Prometheus
> Shop nu
Lees nu al een fragment
Laat op de avond van een julidag in 1994 kregen Red en Abby Whitshank een telefoontje van hun zoon Denny. Ze waren net bezig naar bed te gaan. Abby stond in haar slipje voor de schrijftafel en trok de haarspelden één voor één uit de warrige, lichtblonde knot op haar kruin. Red, een donkere, magere man in een gestreepte pyjamabroek en een wit t-shirt, was net op de rand van het bed gaan zitten om zijn sokken uit te trekken; dus toen de telefoon op het nachtkastje naast hem ging, was hij degene die opnam. ‘Whitshank,’ zei hij.
En toen: ‘Hé, hallo.’
Abby wendde zich van de spiegel af, met beide armen nog omhoog naar haar hoofd.
‘Hoe bedoel je,’ zei hij zonder vraagteken.
‘Wát?’ vroeg hij. ‘Wat krijgen we nou, Denny!’
Abby liet haar armen zakken.
‘Hallo?’ zei hij. ‘Wacht. Hallo? Hallo?’
Hij zweeg even en legde de hoorn neer.
‘Wat is er?’ vroeg Abby.
‘Hij zegt dat hij homo is.’
‘Wát?’
‘Hij zei dat hij iets moest vertellen: hij is homo.’
‘En dan hang jij zomaar op!’
‘Nee, Abby. Híj hing op. Ik zei alleen: “Wat krijgen we nou,” en toen hing hij op. Klik! Gewoon, zomaar.’
‘O, Red, hoe kón je?’ jammerde Abby. Ze draaide zich met een ruk om en pakte haar badjas – van kleurloos chenille dat ooit roze was geweest. Ze sloeg hem om zich heen en trok de ceintuur strak aan.
‘Hoe kwam je erbij om dat te zeggen?’ vroeg ze.
‘Ik bedoelde er niets mee! Als je wordt overvallen zeg je toch “Wat krijgen we nou?”’
Abby pakte een lok haar die over haar voorhoofd krulde.
‘Ik bedoelde alleen maar,’ zei Red, ‘“Wat krijgen we nou wéér, Denny? Wat verzin je straks weer om ons ongerust te maken?” Hij wist best dat ik dat bedoelde. Echt, dat wist hij best. Maar nou kan hij doen of het door mij komt, omdat ik zo bekrompen ben, of zo’n ouwe sok of hoe hij het ook wil noemen. Hij was juist blij dat ik dat zei. Dat bleek wel omdat hij zo snel ophing; hij hoopte de hele tijd al dat ik iets fouts zou zeggen.’