Cath Luyten in Genua met Ilja Leonard Pfeijffer

Vorig jaar in de Dordogne, op haar luchtmatras, raakte onze Feeling-gastvrouw Cath Luyten in de ban van La Superba, de sublieme ode aan Genua. En nu slingert ze, samen met de schrijver, door het labyrint van donkere stegen door de stad waar niets is wat het lijkt. 

Dolenthousiast laat ik mijn echtgenoot weten dat ik Ilja Leonard Pfeijffer mag interviewen. Ik doe de naam nog meer ronken dan-ie al doet. Aanvankelijk klinkt er weinig enthousiasme aan de andere kant van de lijn. ‘Die drinkt, hé schat’, is het eerste wat hij uitbrengt. Ik merk enige bezorgdheid. ‘Die kan vlot weg met de vrouwtjes’. Daar heeft hij een punt. Getuige Ilja’s passage in De Wereld Draait Door, waar de dichter graag een stukje van zijn bundel voorlas. ‘Kutjebef’ en ‘kletsende kloten’, om maar iets te noemen. Maar daags nadien merk ik toch enig enthousiasme als blijkt dat Frank mijn actieplannen uit de doeken heeft gedaan bij zijn collega Filip Joos, italofiel en het hele oeuvre van Pfeijffer achter de kiezen. ‘Weet je eigenlijk hoe Ilja in Italië is terechtgekomen, met zijn Russische vriendin op de fiets? Het boek De filosofie van de heuvel gaat daarover en zijn doorbraak Het Grote Baggerboek is ook geniaal en...’

Zijn goedbedoelde informatiestroom wekt enige stress op. Ik heb enkel La Superba gelezen. Slechts 1 boek. En toch ga ik de auteur ontmoeten. Helemaal in Genua. Het heeft geen zin te pretenderen dat ik een literatuurkenner ben. Ben ik niet, maar af en toe bots ik op een boek dat me maanden intrigeert. In dit geval zelfs een jaar. Ik las het op vakantie in de Dordogne. Vóór de tent, bij kaarslicht. Uren heb ik mijn man liggen vertellen over het meisje in de Spiegelbar op wie de schrijver smoorverliefd werd. Over het geamputeerde vrouwenbeen dat hij in een steeg bij het vuil had gevonden, mee naar huis nam, schoonmaakte en liefkoosde. Over de hoeren en travestieten die eigen zijn aan een rauwe havenstad. Maar vooral over Djiby, de Senegalese bootvluchteling.

CROCS MET KOUSEN Cath Luyten

Om mijn echtgenoot met gerust gemoed achter te laten, vertrek ik niet alleen. Mijn vriendin Ineke gaat mee, getrouwd met de mooiste Siciliaan van Antwerpen, die haar niet alleen de liefde bijbracht, maar ook een aardig mondje Italiaans. Fotograaf Diego gaat ook mee.

We landen in de gutsende regen. De luchthaven slaat wit uit bij zoveel water en de goesting zakt een beetje in mijn schoenen. Hoe kan ik zo door de straten van Genua struinen, aan de arm van mijn grote schrijver, in het nat? Dat Genua dan nog mooier is, omdat het zwart van de plaveisels blinkt als toermalijn, weten we dan nog niet. Afspreken met Ilja blijkt niet simpel. In de aanloop naar onze grote ontmoeting hebben we één keer contact gehad. Van mijn kant was er een mail, grootte A4, met uitroeptekens en zinnen als ‘Dolgelukkig dat je ons wilt ontvangen!’. Zijn respons was van een andere orde. ‘Beste Cath, dank voor je vrolijke bericht. We zien elkaar.’

Vol verwachting klopt ons hart. Dat doet een hart wel vaker als het een man met lange grijze haren gaat ontmoeten. Als detectives scannen we de Piazza de Ferrari. Drie keer meen ik Ilja te ontwaren vóór hij het is. Langzaam, met wapperende manen, als in een film met Mastroianni komt hij onze richting uit. Zijn zoekende blik veilig verstopt achter een gordijn van haar. In La Superba vertelt hij dat hij zich meteen na het settelen in de stad een nieuwe garderobe heeft aangemeten. Van zijn Italiaanse kostuum draagt de rijzige Nederlander vandaag enkel de vest. De hoed blijkt verzonnen. Maar de Crocs zijn echt. Crocs met kousen. Nu heeft hij geluk dat mijn man ’s zomers ook weleens in Crocs rondhost. Maar nóóit met kousen. Brad Pitt, de oervader van deze rubberen klompen, heeft het vast nooit zo bedoeld. Maar even snel als Ilja van zijn sokkel dreigt te vallen, kruipt hij er weer op. Want na drie zoenen rolt hij gezapig zijn Drum shag. Met zijn sigaret tussen de vingers verkent hij zijn gezelschap, en wij zijn stad. Als een volleerd reisgids uit Vlaanderen Vakantieland troont hij ons door de smalle stegen. Het valt me op dat-ie niet veel zegt. Later zal blijken dat Ilja pas optimaal functioneert na een aperitivo. Maar het is verdacht slim van hem om Dame Genua beetje bij beetje aan ons voor te stellen. Om pas na uren zwerven te eindigen op zijn favoriete plein. Onderweg houdt hij halt bij de Cattedrale di San Lorenzo en wijst hij samenzweerderig op het marmeren hondje dat blinkt van het wrijven om geluk af te dwingen. Ik wrijf, want ik heb geen idee waar deze ontmoeting heengaat.

SPIEGELS, STEEGJES EN JAN DECLEIR

We komen langs het Caffè degli Specchi, zijn vaste stek in het boek. Ik verdenk hem nog steeds van liefdesverdriet, want hij maakt geen aanstalten om binnen te gaan. De vrouw achter de bar geeft geen blijk van herkenning. Ilja wacht rokend in de straat, terwijl ik het art-decointerieur vol spiegels in me opneem. Het is helemaal intact, maar ik vind er niet de bar in terug waar hij uren verliefd heeft zitten turen naar zijn muze. Iets verder houdt hij halt bij een boekenverkoopster. Met een ‘Ciao Leo’ wordt-ie begroet. Een zeventiger bladert vrolijk in een doos oude Italiaanse porno. ‘Dat waren nog eens foto’s.’ Trots toont hij jonge lookalikes van Claudia Cardinale. Ik hoop dat Leo het gesprek aangaat, maar dat doet hij niet. Dus probeer ik het zelf. En terwijl ik Ineke aanmoedig te vertalen, zie ik Ilja in mijn ooghoek voortslenteren. ‘Ik maak niet makkelijk een praatje op straat.’ Zelf doe ik niets liever. ‘Als het voor het schrijven is, dan moet ik wel, maar dat is anders.’ Hij vertrouwt me toe dat schrijven eenzaam is. ‘Je kunt er met niemand over praten. Je kunt het niemand uitleggen als je met een probleem zit. En als je het wel kunt uitleggen, is het geen probleem meer.’ Buitenkomen doet hij wél vaak. En dan dwaalt hij door zijn geliefde caruggi, donkere stegen waar de was aan touwen hangt, waar graffiti de muren sieren. Soms politiek gekleurd, soms poëtisch: Ti voglio annusare (Ik wil je besnuffelen). ‘Als Genua een vrouw was, zou ik haar omschrijven als een die zich niet meteen laat kennen. Je moet er moeite voor doen.’ Nochtans waren drie dagen genoeg voor Pfeijffer.

Tijdens een fietstocht van Nederland naar Rome werd hij instant verliefd. Hij is nog tot Rome gereden, maar keerde onmiddellijk terug naar Genua om er nooit meer weg te gaan. Het Piazza dello Amor Perfetto is in feite zíjn plein. Het is een donkere binnenkoer die zo uit zijn boek geplukt lijkt en zijn passages over hoertjes, pooiers en travestieten aannemelijk maakt.

Dames van losse zeden staan tegen de muur geleund, kletsend met de schoenmaker. Niks bedreigends. Eigen aan het leven. Meermaals pols ik naar Ilja’s fascinatie voor de prostitutas, maar ik krijg weinig respons. Hier geen ‘Ciao Leo’. Of hij moet ons bewust door andere straten hebben geloodst. Ik vraag of hij ‘het’ been toevallig hier heeft gevonden. Hij lacht.

Dan belanden we op de Piazza delle Erbe, het sluitstuk van onze opera. Barretjes met rode en groene stoelen, precies zoals hij het beschrijft. Meer nog dan de Spiegelbar is Caffè Letterario zìjn plek. Als we ons nestelen aan een gietijzeren tafel, valt mijn oog op zijn boek in de etalage van het café. ‘Ja, ze kennen me hier, ze hebben het boek zelf via internet besteld’, zegt hij trots. ‘Ze weten amper wat erin staat.’ Of zoiets hem niet veel meer beroert dan de Libris Literatuurprijs die hij in 2014 ontving? ‘Nou, 65.000 euro is ook niet min.’ Hij gooit er een monkellachje achteraan. ‘Wat me in feite het meeste raakt, is mensen die me aanhouden en zeggen dat ze door mijn boek hier beland zijn. Zo kwam ik op een nacht Jan Decleir tegen, met zijn vrouw Brechtje. Die hadden het boek ook gelezen. Wat ze precies zegden, weet ik niet meer – ik was ladderzat – maar we spraken af elkaar de volgende dag hier op het plein te treffen.’ Hij ziet er jongensachtig uit als hij het vertelt. De dag nadien zaten ze uren bij elkaar en werden ze opnieuw ladderzat. ‘Ooit wil ik een theaterstuk voor hen schrijven.’

NIET 1, MAAR 27 DJIBY’S

Pfeijffer is nog van de oude stempel. Alles wat in hem opkomt, pent-ie neer met een balpen. Niks romantiek. Een Screwdriver of twee, drie, en hij is vertrokken. Dat gepruts met grootse literatuur op veel te kleine blaadjes, vindt meestal plaats tussen vijf en acht. Dan is hij op zijn best, zegt hij. Ik ook, maar dan heb ik het over mijn libido, en dat ga ik hem niet zeggen. Het gros van ons interview vindt trouwens ook plaats tussen vijf en acht. Voor elke Screwdriver die hij bestelt, neem ik een G&T, net zoals een van de hoofdfiguren in zijn boek, Don, de Britse dandy op jaren. Hij is de gentleman en mede-immigrant die Ilja uren vertier bezorgde, terwijl hij vertelde over zijn carrière als professor Engelse literatuur.

Bij het begin van onze wandeling zei Ilja, met een ondeugende blik: ‘Misschien komen we wel wat mensen uit het boek tegen.’ Ik was ervan overtuigd dat we hen allemaal zouden ontmoeten. Djiby, de Senegalese vluchteling die baby’s urine zag drinken om in leven te blijven op hun gammele boot. Rachid, de Marokkaanse bloemenverkoper. De dikke, blonde Duitse vertaalster met wie hij de lakens deelt. Maar dat valt tegen. Rachid heeft hij al lang niet meer gezien en de Duitse vertaalster blijkt een vertaler. ‘Maar het verhaal van Djiby is waar, alleen heet hij niet Djiby en is het het verhaal van wel 27 Djiby’s.’ Daar nam de journalist Pfeijffer het dus over in het boek. Hij zocht dingen op en sprak met tientallen bootvluchtelingen. Ik vraag of hij het als zijn plicht zag de lezer bewust te maken van het probleem. ‘Nee, dat niet, maar het raakt me wel.’

Djiby bestaat dus niet. ‘Goh’, zegt Ineke in een laatste poging toch iets voor waar te nemen, en ze kijkt naar het deurgat van de bar. ‘Dat zou Don weleens kunnen zijn.’ Een magere, oude man staat tegen de spijlen geleund. Hij trekt aan een sigaret, stijlvol. Ilja reageert niet, rolt zijn achttiende Drum. In mijn fantasie is Don eerder een Herwig Van Hove: ronde buik, met de knoopjes van zijn witte hemd op springen.

Ik maak me geen illusies. Voor ons zit een schrijver, een genie dat fictie en realiteit vermengt op onzichtbare wijze. En waar ik op mijn luchtmatras in de Dordogne nog geloofde dat alles echt gebeurd was, tot het liefkozen van het geamputeerde been toe, besef ik nu dat alleen de schrijver zelf eigenaar is van zijn gedachten. Wij, lezers, mogen ze lenen en ermee doen wat we willen, ze voor waar aannemen of niet, maar echt zeker zijn we nooit.

HET WEER, DE WIJN EN DE VROUWEN

Mijn innerlijke gefilosofeer wordt onderbroken door de fotograaf. Of we nog even naar het water kunnen, want het licht zakt. De jachthaven ligt op 300 meter. ‘Naar het water?’, vraagt Ilja. ‘Moet dat echt?’ Ik vraag of hij niet van de zee houdt. ‘Ik wandel weleens in het vissersdorp Boccadasse.’ Maar nu naar het water wandelen, vindt hij ‘zo’n gedoe’. Verder gaat zijn protest echter niet. Ilja drinkt zijn laatste slok en ik ga binnen afrekenen. Twee studenten staan achter de bar. Ze houden het gezelschap van de grote schrijver al een paar uur in de gaten. ‘Kennen jullie hem goed?’, vraag ik, wijzend naar het boek in het raam. ‘Oh yes, we do’, zegt een stem achter mij. De stijlvolle magere man. ‘Of course we know him. The bloody bastard.’ De man praat zo geaffecteerd Brits dat ik me wel moet omdraaien. ‘U bent geen Italiaan, vermoed ik.’ ‘Oh, god, no’, zegt hij. En trots voegt hij eraan toe dat hij professor Engelse Literatuur is. Mijn hart staat stil. ‘Ik ben hier voor het weer, de wijn en de vrouwen.’ Hij reikt me zijn hand en vraagt hoe ik heet. Ik zeg mijn naam en vraag met wie ik de eer heb. ‘Don’, zegt hij. ‘My name is Don.’ Ik sta perplex. ‘Maar je bent helemaal niet dood!’, roep ik uit. Ongeloof en euforie. ‘I am not dead’, zegt de man, enigszins geïrriteerd. ‘The bloody bastard made me die, maar ik loop hier nog altijd rond.’ De tranen rollen nu over mijn wangen. Het enige wat ik nog uitbreng, terwijl ik Don vastpak alsof het mijn grootvader was die vijf minuutjes heeft gekregen om goeiedag op aarde te komen zeggen, is: ‘I am so glad you’re still alive.’ ‘So am I’, lacht de man. Ik pak hem nog één keer vast en beloof bij het buitengaan niks te verklappen. Dit is ons geheim.

Ilja schrijft geniaal. Nooit eerder heb ik van een boek zo genoten. Nooit eerder werd ik verliefd op een schrijver door zijn schrijfsels. Zijn gedachtestroom, zijn eerlijkheid, zijn humor. Een beetje pijn doet het dan wel, als de schrijver zelf een stuk timider blijkt dan de grappige, gevatte zinnen die hij schijnbaar moeiteloos neerpent, doen vermoeden. Dat miste ik wel een beetje, zegt Ineke. Misschien heeft hij het helemaal niet zelf geschreven, grappen we. ‘Natuurlijk wel’, zegt mijn man later aan de telefoon. ‘Maar hij praat niet zoals hij schrijft. Daarom is het een schrijver, schat.’ Op de vlucht terug zitten Ine en ik allebei met het boek op onze knieën. Als een relikwie. ‘Vind je niet dat hij iets goddelijks heeft?’, vraagt Ine, en ze wijst naar zijn foto op de achterflap. Diego lacht: ‘De verliefdheid is helemaal terug.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content

Gesponsorde content