Lous and the Yakuza: “Ik heb eindelijk mijn weg gevonden, na drie of vier jaar dikke mist.”
Het huis waar Marie-Pierra Kakoma, zoals ze volgens haar identiteitskaart officieel heet, een snelle lunch kookt, is licht en ruim. Ze serveert groenten, eieren, een beetje vlees en wat brood. Het ruikt lekker en haar piepkleine hondjes lijken dolblij ons te zien. Het tafereel lijkt alledaags en knus, maar is een sterk symbool. Lous (and The Yakuza, wat verwijst naar het collectief waarmee ze samenwerkt) leefde op haar negentiende op straat, net zoals de weeskinderen die ze na de genocide in Rwanda zag rondzwerven. Daarom staan de deuren van haar huis in het zuiden van Brussel altijd wagenwijd open. Voor bezoekers, maar ook en vooral voor vrienden in nood.
Ze heeft een Congolese vader die gynaecoloog was en een Rwandese moeder die als kinderarts werkte en die ze allebei mateloos bewondert. Marie-Pierra had een bewogen jeugd, waarbij haar gezin – met drie broers en zussen – van elkaar gescheiden geraakte tijdens de oorlog in Congo. Maar vandaag zijn de familiebanden sterk. “We wonen allemaal op verschillende continenten, maar we komen tien keer per jaar samen”, lacht ze. “En ik ga minstens om de vijf maanden naar Afrika om mijn ouders te zien.”
“Als kind had ik constant het gevoel dat ik in de steek gelaten werd.”
Met haar aangeboren talent voor magie slaagde Lous (een anagram van ‘Soul’) erin haar trauma’s te distilleren tot een gouden bron van inspiratie. Sinds haar eerste singles die eind 2019 uitkwamen (Dilemne, Tout est gore, Solo) en haar eerste album, Gore, dat in 2020 verscheen, wist ze haar stem te laten horen via haar songs en muziek. Dat heeft veel spanningen opgelost en een pak frustraties weggewerkt. Nadat ze jarenlang alle podia in kleine zalen en bars afschuimde, vulde ze afgelopen zomer heuse stadions, in het voorprogramma van Coldplay, maar ook voor Gorillaz en dat van de Europese tournee van Alicia Keys. “Het lijkt een droom, maar het heeft me ook geleerd om moedig te zijn, want ik ben eigenlijk best verlegen”, zegt ze daarover.
Ondertussen heeft ze een managementcontract getekend met Roc Nation, het label van Jay-Z, en is ook haar tweede album klaar. Dat werd Iota gedoopt en lijkt net zo stralend als de artieste zelf. Tegelijk schildert ze verwoed en exposeerde ze onlangs zowel in New York als in Parijs haar ruwe en kleurrijke schilderijen die haar hele huis sieren. Alsof dat niet volstaat, laat ze haar creativiteit nog steeds de vrije loop als interieurontwerper: ze bedacht de inrichting van de Silversquare coworking space bij het Brusselse Noordstation die voorzien is van een... paddenstoelenbos. Spontaan, levendig, grappig, verrassend en bijzonder open als ze is, vertelt Lous over zichzelf zonder er doekjes om te winden.
Beeld: Charlotte Wales
Welke herinnering aan je kindertijd staat in je geheugen gegrift?
“Het beeld dat het vaakst bij me opkomt, is mijn aankomst in België in de winter en mijn eerste ontmoeting met mijn moeder die ik me kan herinneren, op 4-jarige leeftijd. Ze was Rwandese, had gevangen gezeten en moest Congo verlaten vanwege de oorlog toen ik amper twee was. Ik heb geen herinnering aan mijn leven met haar voor mijn tweede.
Wat me ook getekend heeft, is mijn verhuis naar Rwanda op mijn negende. Dat was lang na de genocide, maar overal waren nog sporen van de oorlog: veel mensen waren verminkt en het aantal straatkinderen was groot. Het zien van zoveel armoede maakte me elke dag aan het huilen. Ik voelde me verantwoordelijk voor alle ellende van de wereld. We kregen de hele tijd te horen dat we ons gelukkig mochten prijzen omdat we een dak boven ons hoofd hadden en dat we niet mochten dromen, wat frustrerend was. Het leek alsof we vastzaten in de droom van een ander, die van een straatkind.”
“Intensiteit is als vuur: het kan ons opwarmen en het kan ons ook tot in de derde graad verbranden.”
Hoe ben je omgegaan met het gevoel dat je in de steek gelaten was?
“Voor mijn ouders en hun generatie, die allemaal oorlog in Afrika hadden meegemaakt, was het een overwinning dat hun kinderen geen getuige moesten zijn van moord en wreedheden, ondanks de scheiding die dat met zich meebracht. Tussen mijn twee en vier jaar was mijn vader mijn enige echte ouder. Ik sprak wel met mijn moeder aan de telefoon, maar ik begreep niet helemaal wie ze was. Toen we met mijn oudere broer en zus naar België vertrokken, zette mijn vader ons af op het vliegveld en had ik het gevoel dat hij ons ook in de steek liet.
Dat was ook zo toen we naar Rwanda verhuisden: zes maanden lang waren we alleen bij mijn grootmoeder en pas daarna voegden onze ouders zich bij ons. Als kind had ik constant het gevoel dat ik in de steek gelaten werd. Dat heeft trauma’s veroorzaakt waar ik nu nog steeds last van heb. Ik leer de wonden geleidelijk helen. En ik heb ook geleerd van eenzaamheid te houden: die hoeft niet synoniem te staan met duisternis, maar kan vreugdevol zijn. Die gedachte heeft mijn leven gered, denk ik. Net als de kunst.”
Hoe is muziek je leven binnengekomen?
“Thuis was het nooit stil, er stond altijd wel een plaat van mijn vader op. Meestal draaide hij klassieke muziek, Congolese rumba en wat pop/rock zoals Bob Marley, James Brown, The Beatles... Zodra ik kon schrijven, rond mijn zevende, begon ik een dagboek bij te houden dat ik vlijtig aanvulde. Dat was mijn manier om alles te onthouden. Ik ben altijd geobsedeerd geweest door herinneringen.”
Betekent zingen voor jou ‘gehoord worden’?
“Ja, het is de vertaling van mijn drang om mezelf uit te drukken, denk ik. Toen ik klein was, werden de dingen me niet uitgelegd. Ik kreeg niet te horen dat mijn moeder weg was omdat ze in de gevangenis zat, noch dat ze verbannen was naar België, waar ze in een vluchtelingenkamp woonde. Niemand vertelde me dat ik een paar jaar later met haar zou worden herenigd, maar dat ik van mijn vader zou worden gescheiden omdat hij in Congo moest blijven werken.”
“Ik zet altijd wat naast mijn bed voordat ik ga slapen. Uit angst om honger te hebben.”
“Ik zong altijd thuis en op familiefeestjes. Maar ik had geen enkel talent. Ik heb lessen genomen en kan nog maar sinds een paar jaar valse noten horen. Drie jaar geleden ben ik begonnen met pianospelen en dat heeft me ook geholpen bij het componeren.”
Je hebt meerdere maanden op straat geleefd. Dat is een grote opoffering om te geraken waar je nu staat, toch?
“Ja, het offer was groot. Maar ik denk dat het nodig was, niet zozeer in mijn evolutie als kunstenaar, maar wel als mens, door mezelf in de plaats te stellen van alle arme mensen die ik mijn hele leven had gezien. Om te beseffen dat het toch niet zo erg was om vast te zitten in de droom van een ander, zoals ik aan het begin van dit interview zei. Omdat ik het grootste trauma van mijn leven heb doorgemaakt tijdens de maanden dat ik op straat leefde. En daar ben ik uitgeraakt. Maar ik geloof niet dat pijn of verdriet nodig zijn om je geluk te realiseren. Het enige wat pijn mogelijk maakt, is door vast te stellen hoe zwaar ze is. Het heeft me veel geleerd over hoe de mens in elkaar zit. Dakloos worden was het resultaat van een opeenstapeling van verkeerde keuzes. Mijn ouders vonden het heel erg dat ik na vier maanden met mijn studie filosofie stopte om me aan de muziek te wijden. Ik had een aantal kleine jobs, maar werd elke keer ontslagen. Dat maakte hen bang: ze zagen dat ik niet volwassen genoeg was om een baan te behouden, dus weigerden ze mijn projecten te financieren. Ik ben iemand die intense dingen nodig heeft. Maar intensiteit is als vuur: het kan ons opwarmen en het kan ons ook tot in de derde graad verbranden.”
Welke trauma’s heb je aan die zware periode overgehouden?
“Vandaag lach ik erom met mijn vrienden... Maar ik koop voortdurend maandverband en tampons, omdat het zo moeilijk was daaraan te geraken toen ik op straat leefde. Ik heb ook nog altijd een aantal vreemde gewoonten met eten: ik zet altijd wat naast mijn bed voordat ik ga slapen. Uit angst om honger te hebben, ook al eet ik er nooit van. En mijn koelkast zit altijd propvol, voor mij en de rest. Er zijn hier zeven slaapkamers, omdat ik bang ben dat mijn vrienden geen dak boven hun hoofd zouden hebben. Er logeert altijd wel iemand. Ik wil niet dat de mensen die me dierbaar zijn ooit in dezelfde situatie terechtkomen als die waarin ik me bevond.”
Beeld: Charlotte Wales
Hoe is het voor jou allemaal begonnen?
“Op mijn vijftiende vroeg ik mijn ouders om weg te mogen uit Afrika en in België te komen studeren. Ik zat doordeweeks op internaat en tijdens het weekend woonde ik in een klein appartement tegenover het huis van mijn zus, in Namen. Het was een privéschool, met veel leerlingen van adel die vaak naar allerlei feestjes in hun kringen gingen... Daar had ik geen kans om contacten te leggen in de muziekwereld. Na de middelbare school sprak ik op de Anspachlaan in Brussel mensen met een gitaar aan om ze te vragen muziek met mij te maken. Ze moeten gedacht hebben dat ik gek was, maar een van hen vertelde me toen dat er elke woensdag jamsessies waren in de Dansaert-buurt. Daar heb ik veel muzikanten ontmoet, en een producer die me als artist in residence meenam naar Het Depot in Leuven. Ik heb veel in Vlaanderen gezongen en toen ontmoette ik Damso (populaire Brusselse rapper, red.), die me in contact bracht met de Brusselse producer Krisy (De La Fuentes, red.). Hij werd een van mijn beste vrienden en nam ongeveer 200 nummers met me op. Ik heb eindelijk mijn weg gevonden, na drie of vier jaar dikke mist.”
“Nu is mijn wereld omgekeerd: ik leef in het licht, met een klein beetje duisternis.”
Woede en razernij zijn veel minder sterk aanwezig op je nieuwe album Iota dan op je debuut, Gore (2020).
“Dat klopt helemaal. Gore staat voor de wereld waarin ik vroeger leefde: ik was boos omdat ik op straat terechtgekomen was. Helemaal alleen. Alhoewel, in feite klopt dat niet. Ik had mijn moeder of mijn zus kunnen bellen, maar ik wilde niet met ze praten omdat ze me hadden afgewezen met mijn muzikale projecten. Ik voelde me verlaten. Dus mijn familie was niet op de hoogte. Tot twee vrienden, onder wie Damso, me dwongen naar mijn zus te gaan... Gore was erg donker met een klein beetje licht. Nu is mijn wereld omgekeerd: ik leef in het licht, met een klein beetje duisternis. Dat verandert alles.”
Heeft al die somberte je tot een hardere persoon gemaakt?
“Ik ben misschien te hard geweest voor mezelf en voor anderen, ja. Na de release van mijn eerste album voelde ik me eindelijk gehoord, en hoe! Dankzij mijn fans voelde ik me begrepen. Dat heeft me beter gemaakt en geholpen om me te concentreren op andere dingen die mij ook maken tot wie ik ben. Vroeger dacht ik dat ik niet meer was dan de opeenstapeling van mijn trauma’s, mijn demonen. Het nummer Monsters op mijn nieuwe album zegt precies het tegenovergestelde: “Je dois vivre avec / Tous mes problèmes / C’est un casse-tête / J’fume plein de cigarettes”. Als ik niet leer leven met mijn pijn, dan zal die mij gaan bepalen. Het is een keuze: ik wil méér dan dat zijn.
Net zoals ik meer dan enkel een ‘zwarte vrouw’ wil zijn. Mensen definiëren dingen vaak op die manier en uiteindelijk ga je het geloven, terwijl het niet klopt. Ik houd ook van rode wijn, ik ben een grote manga-fan, ik heb een enorme bibliotheek met meer dan 2000 boeken. Dus ik ben veel meer dan dat! We zijn zoveel meer dan hoe de maatschappij ons definieert.”
Er zijn nog steeds maar weinig Afro-Europese vrouwen die succes oogsten in Europa.
“Ja, ik word gedefinieerd als een ‘zwarte vrouw’ omdat er niet veel zijn die populair zijn... Als je kijkt naar bepaalde reacties op het feit dat De Kleine Zeemeermin zwart is in de nieuwe Disney, kun je zeggen dat er nog een lange weg te gaan is. Nochtans is het belangrijk dat er verschillende representaties zijn. Maar ik wil geen voorbeeld zijn, geen model. Ik ben 26 en ik doe soms domme dingen, zoals iedereen. Dat zeg ik ook aan de meisjes die me bemoedigende berichten sturen en me op die manier onder de grootste druk van mijn leven zetten.”
Werd je in België vaak geconfronteerd met racisme?
“Toen ik hier aankwam, was er nog niet het besef van ‘ingebouwd’ racisme, dat je vandaag wel hebt. Ik herinner me dat ik depressief werd van Zwarte Piet: zwart en gemeen! Idem voor de black faces met carnaval. Zelfs mijn moeder nam ons daar mee naartoe. Ze ging ervan uit dat ze niet geaccepteerd zou worden, maar ze had er vrede mee. Ik heb haar nooit haar stem horen verheffen. Dat heeft mij geholpen. Toen een klein meisje me ooit vertelde dat we niet samen konden spelen omdat ik zwart was, heb ik gewoon geantwoord dat daar niets van waar was en dat we veel plezier zouden hebben. Als je racisme openlijk bestrijdt, trek je nog meer eigenzinnige racisten aan die je haten vanwege je huidskleur. Als je er niet tegen ageert, word je weliswaar geconfronteerd met racisme, maar zullen ze niet de hele tijd op je kap zitten.”
“Als ik niet leer leven met mijn pijn, dan zal die mij gaan bepalen.”
Ben je betrokken bij humanitaire projecten?
“Ja, ik heb mijn eigen stichting opgericht om het volksgezondheidssysteem in Congo en Rwanda te verbeteren door klinieken te bouwen. Dat zijn mijn twee landen van herkomst, maar ik zou graag uitbreiden naar de rest van Afrika. Volgend jaar volgt de officiële lancering, nadat ik er drie jaar aan gewerkt heb.”
Je bent ook het uithangbord Louis Vuitton. Vind je het leuk om topmodel te zijn?
“Ik doe reclamecampagnes voor Vuitton en heb dit jaar twee defilés gelopen, in Parijs en San Diego. Ik heb vooral een grote klik met artistiek directeur Nicolas Ghesquière. Hij is verrassend en bijzonder lief. Eigenlijk hou ik niet van fotoshoots. Ik heb een beetje moeite met mijn uiterlijk, ik ben mijn gezicht beu en wil het niet meer op foto’s zien. Maar toen ik Nicolas ontmoette en zijn atelier zag, zag ik ook de artistieke dimensie in zijn werk en dat fascineerde me.”
‘Iota’ van Lous and The Yakuza, uit op 11 november bij Sony.
Interview en tekst door Isabelle Blandiaux.
Openingsbeeld: Charlotte Wales
Meer lezen:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier